Wil je meer weten?
Wil je meer weten?
Hier vind je meer informatie over uiteenlopende thema's zoals belang van het kind, specifieke ondersteuningsbehoeften, nazorg, opvoeding, identiteit en herkomst.
Deze studie onderzoekt het welzijn van vrouwen die een baby hebben afgestaan ter adoptie, zowel in het eerste jaar na de plaatsing voor adoptie (‘first year post-placement’) als in hun huidige leven. Onderzoekers Brodzinsky en Livingston Smith (2014) verzamelden hiervoor gegevens van 235 geboortemoeders in de VS, gemiddeld 3,5 jaar na de afstandsname. Ongeveer 75% van de vrouwen beoordeelde hun mentale gezondheid in dat eerste jaar als ‘zeer zwak’, ‘zwak’ of ‘neutraal’. Hoewel hun mentale gezondheid in de loop der tijd verbeterde, rapporteerde meer dan een derde nog steeds aanzienlijke problemen in hun huidige leven. Het aanpassingsvermogen ('adjustment') van de moeders bleek positief samen te hangen met de mate van gekregen ondersteuning en de tevredenheid over die ondersteuning.
Hoewel er veel onderzoek bestaat over adoptie, is er relatief weinig onderzoek verricht naar geboorteouders. Deze studie werd dan ook uitgevoerd, specifiek bij geboortemoeders, om een beter zicht te krijgen op:
Hoewel de meeste vrouwen die ongewenst zwanger zijn, beslissen om hun kind zelf op te voeden of door familie te laten opvoeden, maakt een kleine groep de keuze om hun baby af te staan.
Er zijn in de VS geen accurate cijfers over het aantal kinderen dat binnen de 6 maanden na de geboorte wordt afgestaan voor adoptie, maar men schat dat het om 14 000 kinderen per jaar gaat (Smith, 2010). Ook weet men dat ongeveer 2,5% van de kinderen in de VS geadopteerd zijn, waardoor er in de VS miljoenen geboortemoeders (en geboortevaders) moeten zijn (Krieder, 2003).
Terwijl vorige generaties van geboortemoeders vooral tieners waren, is de meerderheid van de moeders die hun kind nu ter adoptie afstaan geen tiener meer en hebben vele moeders al kinderen (Smith, 2006).
Vroeger werd er gezegd tegen geboortemoeders om voort te gaan met hun leven alsof er niets was gebeurd (Fessler, 2006). Maar onderzoek toont dat de realiteit van de impact van dit verlies op geboortemoeders helemaal anders is. Het afstaan van een kind voor adoptie en de verlieservaring die ermee verbonden is, is een ingrijpende levensgebeurtenis.
Je kind afstaan ter adoptie is een ambigu verlies, ook wel een dubbelzinnig of levend verlies genoemd. Pauline Boss (1999) beschrijft een ambigu verlies als een verlies dat niet definitief is, omdat de geliefde nog psychologisch aanwezig is ondanks de fysieke afwezigheid. Ze stelt dat dit type verlies moeilijker te verwerken is dan een permanent verlies en dat hoe groter de onzekerheid rond het verlies is, hoe lastiger het wordt om ermee om te gaan. Uit onderzoek blijkt dat afgestane kinderen voor geboortemoeders inderdaad nog psychologisch aanwezig zijn. De meeste vrouwen denken aan hun kinderen, niet alleen bij bijzondere gelegenheden, maar in hun dagdagelijks leven (Fravel, McRoy & Grotevant, 2000). Deze ambiguïteit bemoeilijkt rouwverwerking.
Wat rouwverwerking verder bemoeilijkt, is de vaak voortdurende ambivalentie die geboortemoeders ervaren rond de gegrondheid (‘soundness’) van hun beslissing (Weiss, 1988). Geboortemoeders kunnen gevoelens van schuld, spijt, zelfverwijt en blijvende verantwoordelijkheid en beschermingsdrang voor hun kinderen ervaren. Deze gedachten en gevoelens kunnen op hun beurt een negatieve impact hebben op hun zelfvertrouwen en gevoelens van hopeloosheid, machteloosheid en wanhoop versterken. Voor sommige geboortemoeders voelt 'herstellen van het verlies' (‘recovery from the loss’) daarenboven niet loyaal tegenover hun kind.
Tot slot wordt rouwverwerking bemoeilijkt doordat het verlies van geboorteouders vaak niet erkend wordt of mag worden (Aloi, 2009). Verlies is niet alleen een psychologisch, maar ook een sociaal proces. Als een individu geen begrip en ondersteuning krijgt van anderen maakt dit het rouwproces moeilijker (Doka, 1989).
Uit tal van studies (o.a. Bouchier et al., 1991; Brodzinsky, 1990, 1992; Christian et al., 1997) blijkt dat een significant deel van de vrouwen die hun kind ter adoptie heeft afgestaan, vooral in tijden van strikte geheimhouding, langdurige en complexe rouw ervaart. Dit gaat gepaard met psychische problemen zoals depressie, verminderd zelfvertrouwen, angst, woede, schuld- en schaamtegevoelens en symptomen van PTSS.
Daarnaast beïnvloedt het afstand doen van een kind hun sociale relaties, waaronder die met ouders, vrienden, romantische partners en toekomstige kinderen (bv. extreme angst om hun kind te verliezen, overbeschermend zijn, onrealistisch hoge verwachtingen voor zichzelf stellen als ouder (Howe et al., 1992)).
Verder bevestigt onderzoek dat onder druk gezet worden om afstand te doen, geassocieerd is met meer gevoelens van spijt, zorgen en rouw (De Simone, 1996; Cushman, Kalmuss & Namerow, 1997). Het uitoefenen van zelfbeschikking door deel te nemen aan de keuze van een adoptiegezin hangt daarentegen samen met lagere niveaus van rouw, spijt, zorgen en droefheid en met hogere niveaus van opluchting en vrede met hun beslissing (Cushman et al., 1997).
Een van de belangrijkste factoren die geboortemoeders helpt gemoedsrust te vinden met hun beslissing is informatie over het welzijn van hun kind (Field, 1992; Wells, 1993). De wens om te weten hoe het met hun kind gaat, is vrijwel universeel.
Een andere consistente onderzoeksbevinding is dat openheid geassocieerd is met positieve uitkomsten voor geboortemoeders. Op vlak van rouwverwerking stellen geboortemoeders het bij open adopties beter dan bij gesloten adopties (Christian et al., 1977; Henney et al., 2007).
Deze studie onderzoekt via een landelijke enquête in de VS hoe vrouwen zich aanpassen na het afstaan van een kind ('adjustment outcomes') en welke ondersteuning zij nodig hebben. De studie werpt hiermee licht op hiaten in eerder onderzoek, zoals de ervaringen van ‘hedendaagse’ geboortemoeders, hun perceptie van de nodige ondersteuning en de invloed van verschillende adoptievormen op hun welzijn.
In totaal namen 235 geboortemoeders tussen 16 en 65 jaar deel (M = 29,95 jaar). Zij stonden hun kind bij of kort na de geboorte af ter adoptie.
De meerderheid van de deelnemers was wit (69%), gevolgd door multiraciaal (10%), Hispanic (7%), Afro-Amerikaans (8%), Aziatisch (4%), Native American (1%) en Pacific Islander (1%). Bijna de helft was alleenstaand (49%), terwijl de anderen getrouwd (26%), samenwonend (13%), gescheiden (10%) of weduwe (1%) waren. Wat opleidingsniveau betreft, had 16% geen middelbaar diploma. 17% behaalde een middelbaar diploma, 43% volgde hoger onderwijs zonder het af te ronden en 24% had een diploma hoger onderwijs.
De deelnemers vulden een vragenlijst in met 50 vragen over (1) hun demografische gegevens, (2) informatie over de geboorte en adoptieplaatsing (‘adoption placement’), (3) de mate van openheid bij de adoptie en hun tevredenheid hierover, (4) hun fysieke en mentale gezondheid in het eerste jaar na plaatsing en in hun huidige leven nu, (5) ervaren symptomen en levensstressoren (‘life stressors’) in het eerste jaar na plaatsing en nu, (6) ontvangen ondersteuning in het eerste jaar na plaatsing en nu; en (7) onvervulde ondersteuningsbehoeften in het eerste jaar na plaatsing en nu.
De meeste vrouwen (87%) stonden een kind voor adoptie af, maar sommige vrouwen hadden ook twee (10%) of meerdere (3%) kinderen afgestaan.
Hun leeftijd op het moment van de adoptieplaatsing ('adoption placement') van hun (eerste) kind varieerde van 12 tot 45 jaar (mediaan = 21 jaar). De (laatste) adoptieplaatsing vond voor 50% van de vrouwen plaats in de afgelopen 3,5 jaar; voor 65% in de laatste vijf jaar en voor 80% in de laatste tien jaar, met een bereik van 2 maanden tot 43 jaar geleden.
Slechts 37% van de vrouwen gaf aan dat de vader van het kind betrokken was bij het adoptieproces. Soms was de geboortevader niet op de hoogte van de zwangerschap en/of hun beslissing om het kind af te staan. Soms was de geboortevader wel op de hoogte, maar wou die niets met de zwangerschap of het adoptieproces ('adoption plan') te maken hebben. Van de geboortevaders die op de hoogte waren, steunde 58% de beslissing om het kind af te staan.
Bij de meerderheid van de geboortemoeders (83%) was er sprake van een vorm van open adoptie. Voor 44% betekende dit ononderbroken, regelmatig contact via een of meerdere kanalen, zoals persoonlijke ontmoetingen, e-mail, sociale media of telefoon. Bij andere vrouwen was er sprake van beperkt en onregelmatig contact (12%), beëindigd contact na een eerdere periode van contact (12%) of geen verder contact na de plaatsing ondanks de uitwisseling van identificerende informatie (5%). Bij 10% was de exacte aard van het contact niet duidelijk. Tot slot was er bij 6% sprake van een gesloten adoptie (zonder informatie-uitwisseling en contact, noch voor als na de plaatsing) en bij 11% was er sprake van gemedieerd contact (enkel uitwisseling van niet-identificerende informatie via een adoptiedienst of andere tussenpersoon). Ongeacht de vorm van adoptie was meer dan 70% van de vrouwen 'tevreden' of 'zeer tevreden' met de mate van informatie en contact die ze hadden met het adoptiegezin.
Geboortemoeders rapporteerden meer uitdagingen op het vlak van mentale gezondheid dan fysieke gezondheid.
Slechts 25% beoordeelde hun mentale gezondheid als 'goed' of 'uitstekend' in het eerste jaar na plaatsing ('first year post-placement'). Dit percentage steeg tot 63% op dit moment ('currently'). Hoewel deze verbetering significant is, blijft 37% van de geboortemoeders mentale moeilijkheden ervaren.
Op vlak van fysieke gezondheid gaf 64% aan zich ‘goed’ of ‘uitstekend’ te voelen in het eerste jaar na plaatsing, terwijl dit nu 75% was. Ook hier was de stijging significant.
TABEL 1 Gepercipieerde fysieke en mentale gezondheid: eerste jaar na plaatsing en nu
Aan de deelnemers werd gevraagd of ze onderstaande emotionele symptomen of levensstressoren (‘life stressors’) ondervonden, zowel in het eerste jaar na plaatsing als in hun huidige leven nu. De geboortemoeders ervaarden significant meer levensstressoren in het eerste jaar na plaatsing dan nu.
TABEL 2 Symptomen en levensstressoren: eerste jaar na plaatsing en nu
De meest gerapporteerde levensstressoren in het eerste jaar, ervaren door een derde of meer van de vrouwen, waren: depressie (71%), rouw (67%), schuld (64%), verminderd zelfvertrouwen (55%), slaapproblemen (51%), angst (48%) en problemen met ouders/broers/zussen (33%). Daarentegen zijn de moeilijkheden die minstens een derde van de vrouwen nu ervaren: depressie (38%) en problemen met zelfwaardering (35%). Ook schuldgevoelens blijven spelen bij 30% van de geboortemoeders.
28% van de vrouwen gaf aan op dit moment geen grote levenstressoren te ervaren, vergeleken met slechts 6% in het eerste jaar na plaatsing.
Tot slot geloofde 43% van de deelnemers dat een of meer van de momenteel ervaren moeilijkheden adoptiegerelateerd waren, tegenover 80% in het eerste jaar.
Minstens een derde van de vrouwen gaf aan in het eerste jaar na plaatsing financiële steun van familie (35%) ontvangen te hebben, naast emotionele steun van familie (51%), het adoptiegezin (47%) en vrienden (53%). Nu krijgen vrouwen vooral steun van familie (45%), vrienden (47%) en/of een partner (37%).
Op veel gebieden ervaren de vrouwen minder steun dan voorheen, met uitzondering van de steun van hun partner, die significant toenam. De effectiviteit ('effectiveness') van de steun verbeterde wel: waar slechts 45% van de vrouwen de gekregen steun in het eerste jaar als ‘redelijk’ tot ‘extreem effectief’ beoordeelde, gaat het nu om 57%.
TABEL 3 Ontvangen steun en onvervulde ondersteuningsbehoeften: eerste jaar na plaatsing en nu
De deelnemers werd ook gevraagd welke ondersteuning ze nodig hadden maar niet kregen, zowel in het eerste jaar na plaatsing als nu.
In het eerste jaar na plaatsing gaf minstens een derde van geboortemoeders aan financiële (34%) en emotionele steun (42%) van familie gemist te hebben, evenals steun van een sociaal werker of hulpverlener (34%). Daarnaast gaven zij aan loopbaanbegeleiding (29%), steun van de geboortevader (29%), andere geboortemoeders (26%) en vrienden (27%) te missen.
Op de meeste vlakken was er een daling in onvervulde ondersteuningsbehoeften. Toch missen geboortemoeders nu nog vaak financiële steun (27%), loopbaanbegeleiding (24%) en emotionele steun van andere geboortemoeders (23%), hulpverleners (22%) en familie (21%).
Significante relaties die gevonden werden op vlak van fysieke en mentale gezondheid waren:
Significante relaties die gevonden werden op vlak van openheid waren:
De bevindingen van deze studie zijn consistent met eerder onderzoek en klinische waarnemingen dat het verlies van een kind aan adoptie een ingrijpende levensgebeurtenis is voor vrouwen, met een negatieve impact op hun fysieke en mentale welzijn.
Zo gaf 44% van de vrouwen in deze studie aan hun mentale gezondheid in het eerste jaar na plaatsing als ‘zwak’ tot ‘zeer zwak’ te ervaren, en meer dan een derde van de vrouwen merkte negatieve effecten op hun fysieke gezondheid. Daarnaast rapporteerden meer dan 90% van de vrouwen een of meer levensstressoren (o.a. gevoelens van depressie, rouw en angst) na het afstaan van hun kind. Van deze vrouwen gaf 80% aan dat deze problemen direct gerelateerd waren aan de adoptie.
De bevindingen laten zien dat geboortemoeders in de loop der tijd en met de juiste steun beginnen te 'herstellen van hun verlies' ('recover from their loss'). De meeste vrouwen ervaren minder levensstressoren nu dan in het jaar na de plaatsing. En terwijl 75% van de vrouwen hun mentale gezondheid als ‘neutraal tot ‘zeer zwak’ beoordeelde in dat eerste jaar, daalde het percentage tot 37% nu.
Echter, een aanzienlijk aantal geboortemoeders blijft gevoelens van depressie, rouw, schuld en verminderd zelfvertrouwen ervaren, die ze direct koppelen aan de adoptieplaatsing. Dit sluit aan bij eerdere bevindingen die wijzen op de blijvende negatieve impact van het afstaan van een kind op geboortemoeders.
De bevindingen benadrukken ook het cruciale belang van ondersteuning, waarbij de beschikbaarheid, het gebruik en de ervaren effectiviteit ervan een grote rol spelen. Het gebrek aan emotionele steun van familie werd het vaakst genoemd als onvervulde ondersteuningsbehoefte, terwijl steun van familie en vrienden de kans op niet-erkend verlies minimaliseert. Eerder onderzoek (Brodzinsky, 1992) toont aan dat steun van de eigen moeder een sleutelrol speelt in het aanpassingsvermogen van geboortemoeders, met minder vermijdende copingstrategieën, rouw en depressie en meer tevredenheid met de beschikbare steun.
Hoewel de vrouwen nu minder steun ervaren dan in het jaar na plaatsing, zijn ze wel meer tevreden met de huidige steun en rapporteren ze minder onvervulde ondersteuningsbehoeften en een betere mentale gezondheid. Deze bevindingen suggereren dat de mate van steun wellicht minder belangrijk is dan hoe effectief geboortemoeders de steun ervaren.
Dit alles onderstreept het belang van professionals die echt begrijpen wat het betekent om een kind af te staan en die levenslang zorg op maat bieden. Daarnaast kan het waardevol zijn om vrouwen die overwegen om hun kind af te staan te ondersteunen bij het opbouwen van een post-adoptienetwerk. Ook trainingen voor vrienden en familie, zodat zij beter in staat zijn steun te bieden na de plaatsing, kunnen een waardevolle bijdrage leveren. Daarnaast kan contact met andere geboortemoeders helpen om stigma te verminderen en een informeel, ondersteunend netwerk te bieden in stressvolle periodes.
Tot slot heeft de mate van openheid een impact op het fysieke en mentale welzijn van geboortemoeders. Vrouwen in meer open adopties zijn over het algemeen meer tevreden met de adoptieregeling dan zij met minder informatie over en contact met hun kind en het adoptiegezin. Niet zozeer geboortemoeders in gesloten adopties, maar wel vrouwen waarbij er identificerende informatie is maar geen contact en vrouwen waarbij het contact gestopt is, hebben het vooral moeilijk. Mogelijk ligt dit aan niet ingeloste verwachtingen rond contact.
Hoewel openheid dus belangrijk is voor het welzijn van geboortemoeders en waar mogelijk aangemoedigd moet worden, lijken tevredenheid met de adoptieregeling en het waarmaken van verwachtingen nog belangrijker. Adoptiediensten, onafhankelijke adoptieprofessionals en andere professionals binnen de geestelijke gezondheid moeten alle betrokkenen helpen de complexe manier te begrijpen waarop adoptieplaatsingen zich in de loop van de tijd kunnen ontwikkelen en voorbereid zijn om hen te ondersteunen tijdens periodes van verandering.
Bron: Brodzinsky, D. & Livingston Smith, S. (2014). Post-Placement Adjustment and
the Needs of Birthmothers Who Place an Infant for Adoption. Adoption Quarterly, 17(3), 165-184. DOI: 10.1080/10926755.2014.891551
Tekst: Kristien Wouters
*Het oorspronkelijke artikel is geschreven in het Engels. Sommige begrippen laten zich lastig vertalen of klinken in het Nederlands minder natuurlijk als het over afstand en adoptie gaat. Uit gemak en voor de correctheid blijven we in onze vertalingen zo dicht mogelijk bij het origineel wetenschappelijk artikel, maar voor de duidelijkheid hebben we soms de Engelse term tussen haakjes toegevoegd.