Wil je meer weten?
Wil je meer weten?
Hier vind je meer informatie over uiteenlopende thema's zoals belang van het kind, specifieke ondersteuningsbehoeften, nazorg, opvoeding, identiteit en herkomst.
Een manier om moeilijk gedrag te voorkomen, is de techniek van het benoemen. Het is een techniek die komt vanuit basiscommunicatie en gehanteerd wordt bij “Basic trust” in Nederland. Hieronder lichten we het principe toe a.d.h.v. de hechtingspiramide of bouwstenen van gehechtheid van Truus Bakker-van Zeil.
Alles wat een kind doet, zegt, voelt en wilt, kunnen we een initiatief of een signaal noemen. Ieder kind laat per moment één of meer signalen of initiatieven zien. Zo kan bijvoorbeeld alleen maar kijken een signaal zijn.
Het is van belang dat de vertrouwde persoon het kind duidelijk laat weten dat het zijn of haar signalen ziet. Met andere woorden, het is van belang dat de opvoeder het kind ziet zoals het is, zodat het kind diep vanbinnen het gevoel krijgt dat het er mag zijn.
Goed kijken naar de signalen van het kind en uitdrukkelijk laten weten dat je de signalen van het kind ziet, zijn noodzakelijk voor een veilige gehechtheid en geven het kind basisvertrouwen (bouwsteen I in de hechtingspiramide).
Dat je het signaal of initiatief van een kind opmerkt, kan je al laten weten door te knikken, een toegewende houding aan te nemen, oogcontact, een vriendelijke gelaatsuitdrukking, een zachte stem, een knipoog enz.
Een veel gebruikte manier om te laten zien dat je het signaal van een kind ziet, is spiegelen. Dit is letterlijk het nabootsen van gelaatsuitdrukkingen, gebaren, stem ... Vele opvoeders doen dit automatisch bij hele kleine kinderen.
Het volgen van initiatieven of signalen is ook een veelgebruikte manier die goed werkt bij kinderen die minder makkelijk oogcontact maken. Met volgen bedoelen we meegaan of meekijken in de richting van wat het kind opmerkt of interesseert. Bijvoorbeeld, een kind schrikt van een hard geluid achter hem en jij kijkt mee met het kind in de richting van het geluid.
Doordat de vertrouwde persoon spiegelt en volgt, ontstaat toevertrouwen (bouwsteen II in de hechtingspiramide).
Wanneer het kind dan de ”toevertrouwde perso(o)n(en)” als uitvalsbasis gaat gebruiken om op verkenning uit te gaan, wordt benoemen een techniek die opvoeders kunnen gebruiken om zelfvertrouwen te stimuleren (bouwsteen III in de hechtingspiramide).
Benoemen is onder woorden brengen wat het kind hier en nu doet, wilt, denkt of voelt. Je geeft dus bij wijze van spreken “ondertiteling” aan het signaal of initiatief van een kind.
Voorbeelden:
Door het kind te benoemen, helpen opvoeders het kind een ik-besef te ontwikkelen (wie ben ik, wat doe ik, wat wil ik, wat voel ik, wat denk ik…). Ze helpen het kind zichzelf te ervaren.
In het contact met de opvoeder wordt het kind, doordat het benoemd wordt, als het ware een niet-beoordelende spiegel voorgehouden. Daardoor gaat het kind zich gaandeweg toevertrouwen aan diegene(n) door wie het “gezien” wordt, bij wie het zich daardoor ook veilig voelt.
De angst om de vertrouwde persoon te verliezen neemt af, de nood aan controle van het kind neemt af en het kind gaat basisvertrouwen ontwikkelen. Doordat de vertrouwde persoon, op een prettige maar gedecideerde manier benoemt, geeft hij aan dat hij controle heeft over de situatie en neemt de controledrang bij het kind af.
Belangrijk bij het benoemen is dat het over het kind gaat en niet over jezelf als opvoeder. Benoemen moet ook zo neutraal mogelijk zijn, er mag liefst nog niet teveel waardeoordeel aan vast zitten. Bijvoorbeeld, “jij maakt een auto” is op dit moment beter dan “jij bent een heel mooie auto aan het maken”, want dit is een waardeoordeel van de volwassene en niet van het kind.
De manier waarop wij als volwassenen de signalen van kinderen ontvangen, spiegelen, volgen en benoemen, noemen we 'sensitiviteit'.
Na het ontvangen en benoemen, komt altijd nog een volgende stap, bouwsteen IV in de hechtingspiramide. De volwassene of opvoeder gaat na het ontvangen en benoemen van wat het kind, doet, zegt, denkt, wilt of voelt, er zijn eigen reactie aan toe voegen. Dit noemen we 'responsiviteit'. De volwassene benoemt zichzelf of geeft zijn of haar mening naar aanleiding van wat hij of zij bij het kind heeft benoemd:
Vb. 1: Een kind is met de blokken aan het spelen en papa zit erbij:
Vb. 2: Een kind zit aan de rand van een weide en probeert een pluk gras aan een paard te voeren:
Vb. 3: Een jongetje omhelst zijn zus nogal stevig en het zusje geeft het signaal dit niet prettig te vinden:
Waarom is het zo belangrijk dat de opvoeder responsief is en zichzelf benoemt of zijn mening geeft als tweede stap?
Het kind heeft verschillende ontwikkelingstaken en het verricht die ontwikkelingstaken vooral in samenspel (interactie) met de betekenisvolle andere(n). Als de opvoeder het kind alleen volgt door te ontvangen en te benoemen, dan komt het kind niet zo makkelijk verder, blijft het hangen op hetzelfde niveau. Als de opvoeder de eerste stap overslaat, leert het kind niet wat het zelf doet, denkt wil en voelt en leert het geen zelfvertrouwen.
In een situatie waarin een kind een signaal geeft, iets zegt of doet wat de volwassene niet goed vindt, is het van groot belang om eerst neutraal te ontvangen en te benoemen en pas daarna sturing te geven door positief voor te zeggen.
Positief voorzeggen is zeggen wat het kind wel kan en mag doen in plaats van te zeggen wat het niet mag doen. Daardoor kunnen conflictsituaties makkelijker opgelost of zelfs voorkomen worden.
Onderzoek heeft ook aangetoond dat door de werking van onze “spiegelneuronen” kinderen automatisch beter reageren op wat ze mogen doen dan op wat ze niet mogen doen.
Van in het prille begin maakt een kind bv. de connectie tussen het woord 'gooien' en de motoriek die daarbij nodig is om een bal te gooien. Hetzelfde gebeurt bij bv. het woord 'vasthouden'. Als je tegen een kind zegt: "Hou je beker vast", dan wordt de motoriek klaargemaakt om de handen rond de beker te sluiten. Als je dus wil voorkomen dat een kind met de bal gooit, is het veel beter om te zeggen “Hou de bal goed vast” dan “Niet met de bal gooien”. In het laatste geval maken de spiegelneuronen van het kind zich klaar om te gooien i.p.v. vast te houden.
Kring maken betekent dat je via je responsiviteit als opvoeder, kinderen samenbrengt door andere kinderen ook de kans te geven om signalen te laten zien of te reageren.
|
De techniek van signaal opvangen en benoemen is ook de basis om woede-uitbarstingen te voorkomen of te onderbreken.
Als je samen met een kind in een uitdagende situatie komt en je ziet dat de stress omhooggaat bij het kind, dan is het van groot belang om contact te maken; visueel, auditief, via aanraking … Weet ook dat bij kinderen die al controleproblemen hebben, de nood aan controle alleen maar meer omhoog gaat als de volwassene zijn controle verliest.
Als de stress toch omhooggaat en een uitbarsting volgt, dan kan je het kind leren om 1-2-3- in en uit te ademen. Dus eerst contact maken en dan samen drie keer in- en uitademen. Het belangrijkste is niet het inademen maar zo goed mogelijk uitblazen, wat de stress al heel erg reduceert. Indien je daarbij met het kind op de grond gaat zitten, letterlijk aarden, werkt het nog beter.
Als het kind deze techniek onder de knie heeft, kan je deze techniek ook nog gaan combineren met de lastige gevoelens. Je zoekt samen met het kind naar benamingen voor deze lastige gevoelens, bv. 'meneertje boos' of 'mevrouwtje bang' en dan ga je het ademhalen combineren met 'meneertje boos' of 'mevrouwtje bang' er helemaal uit te blazen.
Tekst: Nadine Meeus
Publicatiedatum: januari 2014