Wil je meer weten?
Wil je meer weten?
Hier vind je meer informatie over uiteenlopende thema's zoals belang van het kind, specifieke ondersteuningsbehoeften, nazorg, opvoeding, identiteit en herkomst.
In 2008 schreef Eveline Crone, in Nederland gekend als de 'puberprofessor', Het puberende brein. Hierin beschrijft ze hoe onderzoeken die gebeuren onder een MRI, meer inzicht geven in het functioneren van het brein van pubers en adolescenten. Zij concludeert dat bij pubers de “prefrontale cortex”, bepalend bij planning en impulsbeheersing, nog niet onvoldoende ontwikkeld is. Hierdoor zouden pubers vooral gericht zijn op korte termijn en grotere risico’s nemen.
In 2012 nuanceert zij deze conclusie in Het sociale brein van de puber. De prefrontale cortex is niet zozeer onrijp, maar eerder flexibel. Bij standaardtests voor cognitieve controle is de prefrontale cortex bij jongeren niet erg actief, maar geef je ze een taak die beroep doet op hun creativiteit, dan wordt het gebied wel intensief gebruikt. Adolescenten reageren ook anders en sterker op emoties dan volwassenen. Als er sociale relaties op het spel staan, zoals bij sociale beoordeling en uitsluiting, werkt hun prefrontale cortex veel harder.
Omgekeerd hebben de sociale ervaringen die adolescenten opdoen, hun effect op de hersenontwikkeling. Puberhersenen zijn creatieve innovatie- en leermachines gericht op nieuwe ervaringen en het aftasten van sociale contacten.
De zeven hoofdstukken van “het sociale brein van de puber” geven ons ook iets aan van de extra’s voor geadopteerde pubers.
Tijdens de puberteit ondergaan jongeren een enorme fysieke verandering: het uiterlijk verandert waardoor de omgeving anders gaat reageren, de hormonenhuishouding wordt overhoop gehaald en veroorzaakt veranderingen in de hersenen waardoor jongeren een andere rol krijgen in de groep.
Bij adoptiejongeren is deze fysieke verandering vaak dubbel op. Ze zien er al anders uit. Daarnaast komen adoptiekinderen vaker sneller in de puberteit terecht, soms is er sprake van vervroegde puberteit. Dit doet de groei stoppen en zorgt voor heel wat ambivalente en verwarrende gevoelens.
Puberteit is eveneens een sociale verandering: de tijd die jongeren doorbrengen met hun ouders neemt af in de adolescentie en ze vertrouwen hun ouders ook minder persoonlijke informatie toe. De rol van ouders wordt overgenomen door leeftijdsgenoten.
Adoptiepubers hebben soms nog niet zo’n lange relatie met hun adoptieouders, hebben vaak langere tijd nodig gehad om zich aan hen toe te vertrouwen en nu moeten ze al op exploratie uitgaan waarbij ze niet meer moeten aftoetsen bij hun ouders maar bij hun leeftijdsgenoten om tot autonomie te komen.
De belangrijkste ontwikkeling van de menselijke hersenen vindt plaats in de baarmoeder. Alle onderdelen van de hersenen zijn al te zien bij de geboorte. Daarna zijn de veranderingen op niveau van de hersencellen. Op de leeftijd van zes jaar hebben de hersenen +/- 95% van hun uiteindelijke grootte bereikt. Daarna vinden er nog veel veranderingen plaats in de structuur.
De hersenen bestaan uit grijze stof, de zenuwcellen of neuronen, zeg maar de werkkracht van onze hersenen en witte stof, de myeline waardoor met behulp van neurotransmitters informatie wordt gestuurd, zeg maar de boodschappers. De witte stof neemt gedurende de hele adolescentie toe over het gehele brein. De grijze stof verandert ook maar volgens een ingewikkeld patroon. Sommige gebieden worden groter en andere kleiner.
Het 'adoptiebrein' kan een slechte start hebben. De groei van ons brein zou je heel gesimplificeerd kunnen voorstellen in drie lagen, waarbij je visueel het beeld gebruikt door van de hand een vuist te maken, met de vingers over de duim geslagen.
Kinderen die voor adoptie worden afgestaan hebben meer kans op tekorten tijdens de zwangerschap en na de geboorte die deze gelaagde ontwikkeling en vooral de ontwikkeling van verbindingen (witte stof) in de weg staan.
Dit zijn elementen als:
Dit kan leiden tot minder verbindingen in de hersenen en na de adoptie minder inhaal- en herstelmogelijkheden. Neem daar nog eens bij dat de amygdala (zoogdierenbrein) die vooral reageert op intense emoties als angst en boosheid zeer gevoelig is voor trauma.
Het beoordelen van gezichten is waarschijnlijk de snelste en meest basale manier om sociale informatie op te nemen.
Bij het lezen van emoties zijn er drie hersengebieden werkzaam:
Al deze hersengebieden draaien overuren tijdens de pubertijd (onder invloed van hormonale veranderingen), maar het is onze neocortex die actief is als we nadenken over de reden waarom iemand bang of boos is of onderscheid kan maken tussen emoties die dicht bij elkaar liggen. Dit ontwikkelt zich pas tegen het einde van de adolescentie.
Adoptiepubers die al kwetsbaarder zijn in de ontwikkeling van deze gebieden hebben hier dus ook vaak de grootste moeite mee.
Het lezen en herkennen van emoties heeft ook te maken met het ontwikkelen van de spiegelneuronen in de vroege kindertijd: hoe meer een gelaatsuitdrukking en een emotie gespiegeld wordt, hoe beter later gelaatsuitdrukkingen en emoties kunnen gelezen worden. Adoptiekinderen die zeer weinig gespiegeld zijn geweest, zijn hier kwetsbaar in.
Bij alle pubers en volwassenen speelt het fenomeen van de 'same-age bias' een rol. Dit betekent dat we beter gelaatsuitdrukkingen herkennen bij mensen van onze leeftijd. Er is ook evidentie voor 'same-race bias', namelijk dat het niet alleen makkelijker is om gelaatsuitdrukkingen en emoties te lezen van leeftijdsgenoten, maar ook van mensen die van dezelfde raciale herkomst zijn dan de onze.
Buitengesloten worden, zorgt bij pubers voor hersenactiviteit in die gebieden die worden geassocieerd met het ervaren van fysieke pijn. Hierbij is de amygdala actief.
Wèl bij de groep horen, zorgt voor activiteit in het striatum (plezier). Samenwerking wordt als belangrijker en plezieriger ervaren dan persoonlijk gewin. Jongeren hebben daarin ook een grote drang naar eerlijkheid en gelijkheid.
Bij adoptiejongeren kan dit leiden tot het gevoel dat adoptie en afstand als fundamenteel oneerlijk worden ervaren wat hun loyauteiten erg overhoop kan halen.
Wanneer jongeren de puberfase bereiken, zijn ze steeds beter in staat zichzelf op een abstracte en complexe manier te beschrijven. Om dit zelfbeeld te ontwikkelen, moeten we aan introspectie doen. Bij pubers leidt dit tot egocentrisme dat gekenmerkt is door twee fenomenen:
De 'personal fable' is natuurlijk meer waar voor geadopteerden dan voor niet-geadopteerden. Het is voor hen moeilijker om hun ervaringen af te toetsen bij leeftijdsgenoten en tegelijkertijd leidt het egocentrisme in de puberteit ertoe dat ze dit ook niet graag bespreken met andere geadopteerden. Dit kan leiden tot meer identiteitscrisissen bij geadopteerde pubers.
De mediale frontale cortex die ons in staat stelt om metadenken te ontwikkelen en na te denken over onszelf is in volle ontwikkeling tijdens de adolescentie. Bij jonge adolescenten bleek al de vaardigheid te bestaan om na te denken over zichzelf vanuit een eigen perspectief, maar nog niet vanuit het perspectief van een ander. Daardoor kan bij de adoptiepuber de fantasie van de gezinsidylle langer blijven bestaan: ik voel me niet goed bij het afgestaan zijn, dus mijn biologische moeder voelde zich daar ook niet goed bij.
Het verbeteren van de cognitieve mogelijkheden leidt ertoe dat de puber complexer gaat nadenken over allerlei sociale situaties en over de gedachten en bedoelingen van iemand anders. Verschillende hersengebieden komen hier in actie die ons helpen bewegingen van personen te begrijpen en intenties van personen te begrijpen.
Jongeren kunnen zich in de gedachten en gevoelens van anderen inleven en het perspectief van anderen innemen. Bij botsende perspectieven verschuift de focus tijdens de adolescentie van meer focus op eigen perspectief naar focus op het perspectief van de andere.
Adoptiekinderen wiens signalen weinig opgevangen en benoemd zijn geweest gaan zich ook veel moeilijker het perspectief van de ander kunnen innemen.
De vriendengroep en de cultuurgroep (hoewel dit voor buitenlands geadopteerden soms zeer moeilijk ligt) gecombineerd met een verandering in de hersengebieden die gevoelig zijn voor primaire emoties maken dat adolescenten gevoeliger zijn voor groepsdruk, vooral bij het nemen van risico’s. Dit heeft te maken met de rol van het striatum (pleziercentrum).
Opnieuw kunnen geadopteerd pubers hierin meer kwetsbaar in zijn. Vooral geadopteerden die een voorgeschiedenis hebben van verwaarlozing gaan meer extreme gevoelens opzoeken.
Graag meer weten? Op regelmatige basis geven wij de (online) vorming 'Adoptiepuberteit'. Het inzicht in wat er bij de puber allemaal verandert, kan helpen om beter te begrijpen wat er gebeurt. De kwetsbaarheden kunnen ons handvatten geven in het omgaan met deze (adoptie)puberkuren.
Tekst: Nadine Meeus
Publicatiedatum: december 2015