Wil je meer weten?
Wil je meer weten?
Hier vind je meer informatie over uiteenlopende thema's zoals belang van het kind, specifieke ondersteuningsbehoeften, nazorg, opvoeding, identiteit en herkomst.
(eerder verschenen in VAG-magazine)
Het lijkt een tegenstrijdige titel: grenzen stellen aan moeilijk gedrag en tegelijk bouwen aan die nieuwe, warme band met je adoptiekind(eren). Hoe rijm je de beide? In dit artikel gaan we dieper in op mogelijke oorzaken van moeilijk gedrag, wat je ermee kan doen en hoe je tegelijk inzet op gehechtheid.
Adoptiekinderen tonen in de periode na aankomst soms gedrag dat op het eerste zicht moeilijk te begrijpen is: eten wegnemen, spullen stelen, hard schreeuwen, zichzelf of anderen pijn doen ...
De adoptieovergang is een zeer ingrijpende periode. Kinderen begrijpen niet goed wat hen overkomt en reageren hier soms, heel begrijpelijk, op door hevig verzet.
Het gaat ook vaak om normaal gedrag dat voordien nodig was om te overleven in een abnormale situatie. Sommige kinderen kregen misschien de ene dag wel te eten en de volgende dag niet. Voedsel hamsteren was dan levensnoodzakelijk. Anderen moesten letterlijk concurrenten overschreeuwen en wegduwen, omdat ze anders niet gehoord en gezien werden. Dit overlevingsgedrag kan heel lastig zijn, maar is logisch als je het plaatst binnen zijn context en de samenhang ziet met het vervullen van essentiële behoeften.
Volgens de pesso-psychotherapie heeft iedereen, ook ieder adoptiekind, vijf behoefteniveaus: behoefte aan:
Als aan deze behoeften niet voldaan is, heeft dat een grote invloed op verdriet, boosheid en agressie. Wie honger of pijn heeft, bang is of negatief over zichzelf denkt, kan sneller boos worden. Als er (langere) tijd in mindere of meerdere mate niet voldaan is aan behoeften, laat dit trauma achter. We zien een wisselvallig, onvoorspelbaar en soms explosief kind dat zichzelf moeilijk kan reguleren. Achter het moeilijke of onhandelbare gedrag zit echter heel veel angst verborgen.
Een andere factor die meespeelt, is het temperament ofwel den aard van ’t beestje dat eerder moeilijk of net makkelijker is. Je bent niet het één of het ander. Het is een spectrum aan vaardigheden en eigenschappen die je van nature meekrijgt. Kinderen met een moeilijker temperament, hebben meer moeite om zich aan te passen aan een nieuwe situatie, zijn meer prikkelgevoelig, minder troostbaar en ervaren we als moeilijker om contact mee te maken. Kinderen met een makkelijker temperament zien we als flexibeler, kunnen beter omgaan met prikkels, zijn eenvoudiger te troosten en ervaren we als vlotter in de omgang. Als we het hebben over aanleg, hebben ontwikkelingsstoornissen als ADHD en ASS een belangrijke invloed op het gedrag. Daarnaast zorgt een verstandelijke beperking ervoor dat je kind anders reageert dan je verwacht.
Tot slot is moeilijk gedrag soms gewoonweg leeftijdsadequaat voor een kind ongeveer 2 à 3 jaar. Het ontwikkelt een zelfbesef, wil alles zelf doen en laten zien wat het kan. Hierbij ervaart het kind heel vaak remmingen en belemmeringen, nl. opvoeders die ‘nee’ zeggen. Het nut hiervan is voor het kind op die leeftijd nog niet duidelijk. Bijgevolg zal het boos reageren door te schreeuwen, te slaan, te stampen, te vernielen, te schelden of koppig te zijn. Anders gezegd, de behoefte aan begrenzing is de enige behoefte die een kind niet meteen blij maakt als ze vervuld wordt. Deze periode maakt elk kind doorheen de ontwikkeling in meerdere of mindere mate door. Het maakt deel uit van een normaal hechtingsproces. Wanneer kinderen op latere leeftijd in het gezin komen en je als ouder in de gehechtheid moet teruggaan en inhalen, kan je stellen dat zo’n koppigheidsfase ook leeftijdsadequaat is op oudere leeftijd (cfr. de hechtingspiramide van Truus Bakker).
Een wisselwerking van deze verschillende factoren ligt aan de basis van moeilijk gedrag. Je moet er ook mee rekening houden dat het kind de taal nog niet voldoende machtig is en misschien gewoon niet begrijpt waarom iets niet mag. Deze eerste periode na aankomst is ontzettend overrompelend voor het kind. Alles is nieuw: geuren en kleuren, maar ook subtiele gelaatsuitdrukkingen en stemintonaties. Deze eerste periode is er vooral één van wennen en minder van opvoeden in de traditionele zin van het woord.
Betekent dit dan dat je alles zijn gangetje kan laten gaan? Zeker niet. Hierover straks meer. Laten we eerst stilstaan bij wat ‘moeilijk gedrag’ betekent voor jou als adoptieouder.
Boosheid kent veel synoniemen: drift, uit je dak gaan, woede, kwaadheid. Wie kwaad wordt, laat zien dat zijn grens bereikt is. Wie dit opkropt, toont helemaal niets. Dat is precies de les die je je kind wil meegeven: boos zijn mag. Het is de manier waarop je deze uit en beheerst die het verschil maakt.
Als opvoeder moet je weten wat je belangrijk vindt; met welk gedrag je meer of minder moeite hebt; wat je meer of minder snel boos maakt. Zelfkennis, je bewust zijn van je eigen ervaringen en kwetsbaarheden, is onmisbaar. De volgende vragen helpen hierbij:
De één heeft nauwelijks moeite met boosheid en agressie: ‘Dat hoort erbij.’ De ander ervaart agressief gedrag als negatief, omdat het hem/haar teleurstelt, machteloos of onzeker maakt en keurt daarom elke vorm van agressiviteit bij zijn/haar kind af.
Veel ouders vinden het lastig om huilen en boos zijn te accepteren. Zij proberen vaak hun kind zo snel mogelijk te laten ophouden met huilen of roepen. Toegeven, straffen of mee escaleren gebeuren snel om zo de rust terug te brengen. Waarom eigenlijk? Het is zinvol om jezelf deze vraag te stellen, omdat het antwoord onlosmakelijk samenhangt met jouw reactie op moeilijk gedrag.
Omgaan met moeilijk gedrag van je adoptiekind tijdens de prille hechtingsperiode is als wedden op twee paarden zonder dat ze verliezen van elkaar. Je zet zowel in op graag zien, als op grenzen stellen. Opvoeden in die periode (en ook daarna) is dus geen of-of verhaal, maar een en-en verhaal. Dit is makkelijk gezegd en niet onmogelijk om te doen.
Inzetten op gehechtheid doe je door te vertragen en het tempo van je kind te volgen, net als bij een pasgeboren baby. Je kijkt en luistert aandachtig en probeert geen enkel signaal te missen. Bij elk signaal vraag je je af: wat betekent dit? Honger? Krampjes? Bij oudere kinderen verloopt dit net hetzelfde. Waar heeft hij/zij belangstelling voor? Waar wordt hij/zij angstig of blij van? Wat trekt hem/haar aan, wat vermijdt hij/zij?
Deze ideeën passen binnen de inhaalstrategie van Truus Bakker om gehechtheid na aankomst te ondersteunen. Los van de leeftijd van het kind ga je terug naar de basis: veiligheid inbouwen zoals je dat doet bij een baby.
Bronnen:
Tekst: Kristina Van Remoortel
Publicatiedatum: januari 2019 - Laatst gewijzigd: mei 2024