Wil je meer weten?
Wil je meer weten?
Hier vind je meer informatie over uiteenlopende thema's zoals belang van het kind, specifieke ondersteuningsbehoeften, nazorg, opvoeding, identiteit en herkomst.
Praten over adoptie binnen het adoptiegezin is heel belangrijk. Het stelt een kind in staat om gedachten en gevoelens te uiten en het verleden te integreren met het heden. Onderzoek van Santona et al. van de Universiteit van Milaan-Bicocca uit 2022 toont wederom aan hoe belangrijk het is dat adoptieouders met hun adoptiekind praten over adoptie en de eerste familie, en dit al van bij de aankomst in het adoptiegezin.
Praten over adoptie binnen het adoptiegezin gaat niet alleen over het delen van informatie over ingrijpende - vaak traumatische - gebeurtenissen die het kind meemaakte zoals afgestaan zijn, verlies van de eerste familie, vertrek uit het geboorteland bij interlandelijke adoptie ... Het gaat ook over de aandacht die er binnen het adoptiegezin is voor de complexe en pijnlijke gevoelens die hiermee gepaard gaan. Het gaat om 'communicatieve openheid' (Brodzinsky, 2006).
Verschillende studies (Le Mare & Audet, 2011; Grotevant et al., 2007; Beckett & Sonuga-Barke, 2008; Reppold & Hutz, 2009) tonen een positief verband tussen communicatieve openheid in het adoptiegezin enerzijds en psychologisch welzijn, zelfvertrouwen, emotieregulatie en identiteitsontwikkeling van geadopteerden anderzijds. In adoptiegezinnen waar er daarentegen niet gesproken wordt over het verleden van het kind is de kans groter dat de geadopteerde worstelt met psychologische, gedrags- en identiteitsproblemen (Barroso & Barbosa-Ducharne, 2019; Von Korff & Grotevant, 2011).
Adoptie gaat gepaard met het verlies van de eerste familie en het toetreden tot een nieuwe familie. Hierdoor is er vanaf het begin een sterke link tussen de eerste familie en het adoptiegezin.
Toch vragen adoptieouders zich vaak af of het wel een goed idee is om in de eerste periode na aankomst met het kind over de eerste familie en het verleden te praten. Wanneer het adoptiegezin nog volop bezig is met het opbouwen van hechtingsrelaties kunnen de emotionele implicaties van zo’n gesprekken beangstigend zijn voor adoptieouders.
Het onderzoek van Santona et al. geeft hierin meer inzicht. Op basis van interviews met de adoptieouders van 537 interlandelijk geadopteerde kinderen in Italië (58% jongens - 42% meisjes, gemiddelde leeftijd van 4,9 jaar bij aankomst) in de periode 2009-2018 gingen de onderzoekers na in welke mate het volgende voorkwam:
Interviews vonden plaats op twee momenten: het eerste meetmoment was 6 maanden na aankomst van het kind in het gezin, het tweede meetmoment was 12 maanden erna. Deze interviews gebeurden in het kader van follow-uponderzoeken verplicht door de herkomstlanden.
Hoewel meer dan de helft van de kinderen herinneringen delen, stellen slechts enkelen van hen er vragen over en spreken slechts enkelen over hun eerste familie binnen het nieuwe gezin. Dit is niet enkel zo bij de kinderen, maar ook bij hun adoptieouders. Bijna de helft van de adoptieouders in de steekproef praat over het verleden, maar dit aantal daalt wanneer het gaat over de eerste familie.
Deze resultaten sluiten aan bij onderzoek dat stelt dat praten over de eerste familie een uitdaging kan zijn voor adoptiegezinnen, vooral in gezinnen die interlandelijk adopteerden en waar er geen informatie is over de eerste familie.
Het past binnen de ‘theorie van de cyclus van gesloten communicatie’ (Barbosa-Ducharne & Soares, 2016). Die theorie stelt dat adoptieouders niet praten over adoptie, omdat ze wachten tot hun kinderen vragen stellen en dat kinderen geen vragen stellen, omdat ze hun adoptieouders niet bereid genoeg achten om hierover open te communiceren. Deze cyclus belemmert met andere woorden de open communicatie binnen het gezin, maar wordt doorbroken als adoptieouders hierrond conversaties durven starten.
Daarnaast kunnen de resultaten verklaard worden doordat adoptiegezinnen in die eerste periode bezig zijn met het opbouwen van hechtingsrelaties, waardoor open communicatie over het verleden van het kind adoptieouders kan intimideren.
Open communicatie is een dynamisch proces dat samenhangt met de ontwikkeling en leeftijd van het kind, maar het is vanaf het begin belangrijk en adoptieouders spelen hierin een belangrijke rol.
Heel concreet kunnen adoptieouders hun kind helpen om de communicatie over hun verleden en de eerste familie op gang te brengen door er zelf over te praten. Hoewel kinderen jonger dan 6 jaar nog niet ten volle begrijpen wat geadopteerd zijn betekent, kunnen zij hier wel al gedachten en vragen over hebben. Erover praten helpt hen een adoptietaal te ontwikkelen en vergroot hun bereidheid om hier later over te praten binnen het gezin.
Kinderen praten 12 maanden na de adoptie meer over hun eerste familie als hun adoptieouders 6 maanden daarvoor over de eerste familie hadden gesproken. De aanwezigheid van één ouder die praat over de eerste familie, lijkt voldoende te zijn om de kans dat het kind hierover communiceert te vergroten. Verrassend genoeg draagt enkel directe communicatie over de eerste familie hiertoe bij en niet algemene communicatie over het verleden.
Daarnaast stellen kinderen 12 maanden na hun adoptie meer vragen over hun verleden als hun adoptieouders vanaf het begin spraken over hun verleden en eerste familie. Leven in een adoptiegezin waar minstens één ouder praat over het verleden of de eerste familie, moedigt het kind aan om vragen te stellen over diens verleden, waardoor de cyclus van gesloten communicatie wordt doorbroken.
Concluderend kan er gesteld worden dat wanneer een kind van diens adoptieouders ervaart dat communicatie mogelijk is en de pijnlijke aspecten van adoptie besproken kunnen worden, dit een positieve invloed op de bereidheid van het kind om hier later over te praten en vragen over te stellen binnen het adoptiegezin.
Bron: Santona, A., Tognasso, G., Miscioscia, C.L., Russo, D.; Gorla, L. (2022). Talking about the Birth Family since the Beginning: The Communicative Openness in the New Adoptive Family. International Journal of Environmental Research and Public Health, 19(3):1203. doi: 10.3390/ijerph19031203
Tekst: Kristien Wouters